Mensen zijn sociale wezens en hebben behoefte aan contact. In onze maatschappij verloopt communicatie steeds meer via de social media. Kunnen we inmiddels ook zonder het persoonlijke contact, of blijft dit een wezenlijk bestaanskenmerk van de mens?
Oorsprong van de theorie over hechtingsstijlen
Relaties tussen mensen zijn van oudsher van belang om te kunnen overleven. Er bestaan diverse theorieën over de achterliggende processen met ieder hun eigen gedachtegang. Eén van deze theorieën gaat over hechtingsstijlen en is ontwikkeld door John Bowlby, een Britse psychiater.
Bowlby werkte als vrijwilliger met moeilijk opvoedbare jongeren. Hij leerde twee jongens kennen die zijn bijzondere belangstelling hadden. Eén van hen ontweek Bowlby voortdurend en vermeed een emotionele band met hem aan te gaan.
De andere jongen volgde hem overal waar hij ging. Deze jongen werd daarom “Bowlby’s schaduw” genoemd. Uiteindelijk leidde deze jongen en zijn persoonlijke ervaringen tot de ontwikkeling van de theorie over hechtingsstijlen.
Mensen hebben evolutionair bepaald biologisch aangeboren hechtingsgedrag
Bowlby paste hierbij principes toe uit verschillende psychologische stromingen: de psychoanalyse, de sociale psychologie en de evolutionaire biologie. Voortbordurend op de gedachten van de evolutietheorie, veronderstelde hij dat mensen – net als dieren – evolutionair bepaald biologisch aangeboren hechtingsgedrag hebben.
Huilen en op onderzoek uitgaan zijn bijvoorbeeld gedragingen die een individu kan inzetten om te kunnen overleven. Door dit gedrag ontstaan er activiteiten die volgens Bowlby de kans vergroten om zich voort te planten en te overleven, ondanks gevaren en eisen vanuit de directe omgeving.
Hoe ontwikkelt hechting zich?
Hechting is een evolutionair specifieke biologische behoefte van een kind aan bescherming en zorg om te kunnen overleven. Beschikbaarheid, benaderbaarheid en ondersteuning die een hechtingspersoon biedt, leiden bij een kind tot een gevoel van veiligheid. Terwijl afwezigheid en niet-benaderbaar zijn van deze persoon tot gevoelens van onveiligheid leiden.
Doorgaans ontwikkelt zich een emotionele band tussen een primaire verzorger en een kind vanaf de leeftijd van ongeveer tien maanden. Regelmaat in de interactie met deze verzorger biedt een kind een gevoel van veiligheid. Dit wordt vervolgens vertaald naar zogenaamde mentale indrukken die geactiveerd worden als men zich veilig begint te voelen. Deze zogenaamde interne werkmodellen worden getypeerd als “veilig” of “onveilig” en organiseren iemands cognities, gevoelens en gedrag in hechte relaties en vormen het zelfbeeld van het individu.
Het hechtingssysteem wordt alleen geactiveerd als er sprake is van gevaren en bedreigingen van buitenaf
Het hechtingssysteem wordt alleen geactiveerd als er sprake is van gevaren en bedreigingen van buitenaf. Het zorgt ervoor dat een kind nabijheid en bescherming zoekt bij een hechtingspersoon. Als deze persoon een gevoel van veiligheid aan het kind weet te bieden door op de juiste wijze te reageren, dan voelt het kind zich opgelucht en veilig.
Door deze ervaring ontstaat er een positieve mentaal beeld van de ander en zichzelf. Als kinderen hun eerste verzorger(s) als bereikbaar en benaderbaar ervaren, leren ze op zichzelf en op anderen vertrouwen. Vanuit dit gevoel van basisveiligheid leert men open te staan voor nieuwe ervaringen en het ontdekken van de omgeving.
Verschillende hechtingsstijlen
In de literatuur is de meest gebruikte indeling gebaseerd op het onderscheid tussen een veilige en een onveilige hechtingsstijl. De onveilige hechtingsstijl kent nog een onderverdeling in een angstige, een vermijdende en een afwijzende stijl.
Onderzoek naar hechtingsstijlen beperkt zich doorgaans tot de eerste drie, met name omdat de afwijzende stijl gezien wordt als een meer pathologische vorm van hechting. De oorspronkelijke theorie werd later uitgebreid met twee dimensies: modellen van het “zelf” en modellen van “anderen”.
Angstig gehechte mensen hebben een negatief beeld van zichzelf en een positief beeld van anderen
Volwassenen met een veilige hechtingsstijl hebben een positief beeld van zichzelf en van anderen. Angstig gehechte mensen daarentegen hebben een negatief beeld van zichzelf en een positief beeld van anderen. Mensen met een vermijdende hechtingsstijl hebben doorgaans een positief beeld van zichzelf en een negatief beeld van anderen.
In Amerika is uit onderzoek gebleken dat ongeveer 60 procent van de bevolking een veilige hechtingsstijl ontwikkelt, ongeveer 20 procent een angstige en 20 procent een vermijdende. Deze cijfers komen globaal overeen met wat ook in andere landen wordt geconstateerd, waaronder Nederland.
Invloeden van hechtingsstijlen
Ik ga in deze paragraaf iets dieper in op de verschillende types hechtingsstijlen om duidelijk te maken hoe ze van betekenis zijn voor hoe je in het leven staat.
Veilige hechtingsstijl
Individuen met een veilige hechtingsstijl hebben vroeg in hun jeugd geleerd andere mensen te vertrouwen. Zij zoeken in tijden van stress eerder sociale steun en vertonen doorgaans een gezondere manier om met problemen om te gaan dan minder veilig gehechte mensen.
Angstige hechtingsstijl
Een angstige hechtingsstijl ontstaat als de primaire verzorger wisselend reageert op het kind. Het kind kenmerkt zich door het zoeken naar acceptatie en nabijheid met de hechtingspersoon. Het kind leert hierdoor onvoldoende op anderen en zichzelf te vertrouwen.
Mensen met een angstige hechtingsstijl zijn vaak overgevoelig voor sociale signalen uit hun (directe) omgeving. Ze maken zich voortdurend zorgen of de ander hen pijn gaat doen of hen verlaat.
In (liefdes)relaties stelt men zich vaak emotioneel te afhankelijk op en doet men teveel een (emotioneel) beroep op de ander. Dit gepreoccupeerd zijn met zichzelf kan tot gezondheidsklachten leiden, meer problemen in de omgang met anderen of minder tevredenheid over de eigen werkprestaties.
Vermijdende hechtingsstijl
Een vermijdende hechtingsstijl ontwikkelt zich doorgaans als de eerste verzorger niet beschikbaar is. Deze mensen hebben als kind niet geleerd op anderen te vertrouwen, waardoor ze als volwassenen ook geen vertrouwen in anderen hebben.
Om te kunnen overleven, hebben ze geleerd hun behoefte aan nabijheid en intimiteit te onderdrukken. Hierdoor ontwikkelen ze een levensstijl waarin zij zich onafhankelijk en zelfredzaam ten opzichte van anderen opstellen. Zij ontkennen het belang van intieme relaties, durven emotioneel niet afhankelijk te worden en trekken zich terug uit sociale relaties in tijden van stress.
Hechting in verschillende relaties
Aanvankelijk ging Bowlby er vanuit dat de eerste verzorger de moeder betrof, maar inmiddels is bekend dat kinderen ook een hechtingsrelatie kunnen aangaan met meerdere mensen.
Het is voor één en dezelfde persoon bijvoorbeeld mogelijk verschillende hechtingsrelaties aan te gaan met beide ouders of andere mensen in hun directe omgeving. bijvoorbeeld de grootouders, een partner of collega’s.
Hechtingsrelaties blijven gedurende het leven redelijk stabiel, maar kunnen ook veranderen
Het proces van hechting is voor ieder individu anders en komt voort uit de afwisseling in iemands hechtingsgeschiedenis. Hechtingsrelaties blijven gedurende het leven redelijk stabiel, maar kunnen ook veranderen.
Veilig gehechte mensen kunnen door (negatieve) ervaringen meer problemen krijgen met hechtingsrelaties, of onveilig gehechte mensen weten zich op latere leeftijd aan te passen omdat ze bijvoorbeeld een partner treffen die adequate emotionele ondersteuning biedt.
Hechtingsrelaties op het werk
Sinds de begin jaren negentig is vanuit wetenschappelijk onderzoek bekend dat hechtingsstijlen ook van invloed kunnen zijn op het werk. Tot nu toe is daar – opmerkelijk genoeg – relatief weinig onderzoek naar gedaan.
Regelmatig blijkt dat kennis over de effecten van hechtingsstijlen op het werk van meerwaarde is, naast de meest onderzochte persoonlijkheidseigenschappen emotionele stabiliteit, extraversie, openheid, zorgvuldigheid en consciëntieusheid. Stoornissen in de hechtingsstijl kunnen bijvoorbeeld tot burn-outklachten leiden, of tot problemen met collega’s en/of leidinggevenden.
Om antwoord te geven op de vraag die ik stelde aan het begin van mijn artikel, lijkt het erop dat interpersoonlijk contact – ondanks de toename van de communicatie via digitale netwerken – dus nog wel degelijk van belang is!