Fors overgewicht en loonsanctie

Machineoperator Tobias meldt zich op 13 februari 2006 ziek in verband met hart- en knieklachten. Hij heeft tevens te kampen met een fors overgewicht.

Op 29 mei 2006 wordt Tobias opgenomen met acute hartklachten waarvan hij spoedig herstelt. Op 1 november 2007 dient Tobias een WIA-aanvraag in.

Op 3 januari 2008 heeft UWV de werkgever van Tobias een loonsanctie opgelegd; hij heeft niet aan zijn re-integratie-inspanningen voldaan.

Onvoldoende re-integratie-inspanningen

De rechtbank verklaart het beroep van de werkgever tegen de loonsanctie gegrond en herroept het primaire besluit van 3 januari 2008. UWV gaat hiertegen in hoger beroep en betwist dat de werkgever een deugdelijke grond heeft om onvoldoende re-integratie-inspanningen te verrichten.

De Centrale Raad stelt vast dat de stukken voldoende steun bieden voor de conclusie van UWV dat gedurende de wachttijd sprake is geweest van onvoldoende re-integratie-inspanningen.

De Raad wijst op het rapport van de bezwaarverzekeringsarts van 17 maart 2008. Hierin staat vermeld dat bij Tobias artrose aan één knie is vastgesteld én ernstig overgewicht. Er is een indicatie voor een knieprothese, maar Tobias moet dan eerst tien kilo afvallen voordat hij kan worden geopereerd aan een maagverkleining.

Inadequaat herstelgedrag

Vervolgens moet Tobias zijn gewicht zien te reduceren tot minder dan honderd kilo voor een knieprothese-operatie. De verzekeringsarts heeft al vastgesteld dat Tobias zich niet voldoende heeft ingezet om af te vallen en dat de bedrijfsarts hem ten onrechte niet heeft aangesproken op zijn inadequate herstelgedrag.

In de wachttijd heeft Tobias voldoende gelegenheid gehad om af te vallen, bijvoorbeeld door overleg met de behandelend artsen en door behandeling in een obesitaskliniek, ook al stond het resultaat daarvan niet bij voorbaat vast. Door zijn eigen inactiviteit is zijn gewicht in 2007 duidelijk toe- en niet afgenomen.

De bedrijfsarts

Niets is gebleken van een nader medisch advies door de bedrijfsarts. Het plan van aanpak is in 2007 niet bijgesteld. Naar het oordeel van de Raad heeft UWV terecht de conclusie getrokken dat werkgever gedurende de wachttijd té afwachtend was en zijn re-integratie-inspanningen onvoldoende zijn geweest.

De Raad wijst er op dat bedrijfsarts zich meer had mogen inspannen voor wat betreft het overgewicht en onderschrijft de visie van de rechtbank ten aanzien van de re-integratie-inspanningen.

Het feit dat de werkgever tijdens de wachttijd verschillende functies in zijn bedrijf heeft aangeboden en Tobias korte tijd heeft geprobeerd te hervatten, brengt de Raad niet tot een ander oordeel.

Verantwoordelijkheid werkgever

De Raad neemt ook de conclusie van UWV over, dat de werkgever voor zijn tekortkomingen op het vlak van de re-integratie-inspanningen geen deugdelijke grond heeft gehad.

Het standpunt van de werkgever, dat zij steeds de adviezen van haar bedrijfsarts heeft gevolgd en dat zij niet aansprakelijk is voor de mogelijke tekortkomingen, wijst de Raad af. UWV heeft terecht geoordeeld dat de verantwoordelijkheid voor re-integratie bij de werkgever ligt.

Het hoger beroep van UWV slaagt derhalve en de aangevallen uitspraak komt voor vernietiging in aanmerking: de loonsanctie blijft alsnog in stand.

LJN: BP0859, Centrale Raad van Beroep, 09/4860 WIA

 

Deel dit artikel