Stoel no 7

In mijn vorige column schreef ik u over mijn voornemen te gaan praten bij het Instituut voor Hyperbare Geneeskunde over een therapie voor (ex) kankerpatiënten.

Hierbij zou ik in veertig sessies van twee uur 100 procent zuurstof inademen in een drukcabine. In deze column het vervolg.

Als ze niet aardig zijn, dan doe ik het ook niet, is mijn eerste gedachte wanneer ik door de deur stap. Overgehaald door de radiotherapeute om eens “te gaan praten”, sta ik in het Instituut voor Hyperbare Geneeskunde in Arnhem.

Goede gezondheid is zo’n hoog doel, daar past iedereen zich op aan

De behandeld arts is natuurlijk heel aardig en deelt mijn negatieve stemming over de hoge belasting die de behandeling met zich meebrengt.

En, zoals we allemaal begrijpen, is deze behandeling helemaal niet ingespeeld op werkende mensen; geen avondopeningen, weekendsessies, vroege starttijden. Niets daarvan. Gewoon, ouderwetse kantoortijden. Goede gezondheid is zo’n hoog doel, daar past iedereen zich op aan.

Ik leg uit aan de arts in steekwoorden: eigen bedrijf, klanten, op locatie, autorijden… Mogelijkheden voor zowel werk als ook optimale behandeling, zijn die er? En we komen tot het volgende compromis: eerste drie weken vijf dagen in de week. Daarna de woensdag vrij en langer doorgaan.

Ik kan ermee leven. Ik heb een klant die graag ziet dat ik de gehele woensdag aanwezig ben. Die drie weken kom ik wel voorbij. We spreken de eerste maandag na de herfstvakantie af te starten. Ook vermeldt ze de bijwerkingen: vermoeidheid, problemen met de ogen waardoor autorijden niet meer kan, problemen met de oren en kans op zuurstof ‘hit’ waardoor je even “out” kan raken. Vooruit dan maar.

Ik licht opdrachtgevers en klanten strategisch in. Sommigen kennen mijn achtergrond al. De reactie van deze strategisch gekozen personen (lees: waar mogelijk klachten neergelegd worden vanwege verminderde bereikbaarheid bijvoorbeeld) is in mij beleving nogal gelaten. “Ja joh, doe je ding en ga je gang. Regel het en dan vinden wij het prima.”

Mijn adagium “de dag is pas voorbij wanneer de inbox leeg is”, gaat niet op

En zo bereid ik me voor op maandag 31 oktober, de dag van mijn eerste behandeling. Ik heb afgesproken om half vier ’s middags om zo nog het meeste rendement uit de dag te kunnen halen.

Die dag werk ik op locatie bij een grote klant. Ik merk dat ik er bij ben, maar iets minder geconcentreerd. De agenda is moordend vol en dan is het ineens twee uur en wil ik op tijd zijn voor mijn eerste sessie. Ik rond af en zie tot mijn schrik dat er nog 23 e-mails openstaan. Mijn adagium “de dag is pas voorbij wanneer de inbox leeg is”, gaat niet op.

Ik rijd voor de eerste keer, met in mijn tas 100 procent katoenen kleding, naar Arnhem terug. Op vijf kilometer voor de afslag wordt ik gebeld. Een 026– nummer. Ik neem op.
Ja hallo, met het Instituut voor Hyperbare Geneeskunde. Nog even over uw startdatum. Die zou vandaag zijn?
Ik: “Jazeker! Ik sta op vijftien minuten afstand van jullie. Ik ben er zo.
Oh, ja nou helaas, u bent vergeten om gebeld te worden. Maar uw startdatum is helaas morgen. Vervelend, ja. Vinden wij ook.

Verbijsterd staar ik naar mijn schermpje van de auto. Ik stamel nog iets dat ik het echt ongepast vind om zo laat af te bellen. “Ja dat vinden wij ook”, krijg ik terug. Dat zou ik eens moeten doen in mijn werk, dacht ik.

Eenmaal thuis maak ik de inmiddels 26 e-mails af en sluit de dag af met de gebruikelijke aantal facturabele uren. Dat dan weer wel.

En dan is het zover. De eerste echte sessie. Een bonkende hoofdpijn maakt zich van mij meester. Ik ben op tijd bij het instituut, alwaar ze nogmaals hun excuus maken, en ontmoet de vaste groep patiënten die met mij in de tank zitten: een ronde cabine met daarin tien vliegtuigstoelen, een sprinklerinstallatie, drie beeldschermen en een soort kajuitraampjes die het geheel een duikbootachtig aanzien geven.

Jij zit altijd op stoel nummer 7”, zegt de verpleegkundige die mij begeleidt. Ik vind zeven in al mijn bijgeloof een fijn getal. Ik ben jarig op de zevende en in mijn geboortejaar zit ook een zeven. Natuurlijk is dit mijn stoel!
Nog even uit de tank en wachten totdat de behandeling kan starten. Plassen. Ik vraag waar de wc is. “Ik zal even met je meelopen”, zegt een aardige medepatiënte. “Nou, ik kan het al een tijdje zelf!”, grap ik haar iets te assertief en toch een tikkeltje nerveus toe.

Dit is alles wat ik niet wil, Medelijden, Het haalt me uit mijn kracht

Ik ben de persoon die de gemiddelde leeftijd goed naar beneden haalt. De jongste. Ik herken de blikken van de oudere mensen: jeetje, een jong iemand. Ze kijken naar me om van me af te lezen hoe ik in deze situatie terecht ben gekomen.

We bevragen elkaar niet. Ik voel me teruggeworpen naar 2013 toen ik ook als jonge kankerpatiënte te boek stond en vele ouderen mij zagen voorgaan in mijn behandelingen. Dit is alles wat ik niet wil. Medelijden. Het haalt me uit mijn kracht.

We gaan nu echt de tank in. Ik ga op stoel 7 zitten. De verpleegkundige neemt naast mij plaats. Tegenover me zit Nel en rechts op de hoek een Ernstig Zieke Man. Hij kan amper lopen. Rechts op de hoek zit Nelson, een statige man van postuur. Hij heeft een literair werk bij zich. Links van me zitten twee dames, ze zijn aardig.

We gaan beginnen”, schalt het door de cabine en gelijk voel ik mijn oren knappen. “Direct je oren klaren”, zegt de verpleegkundige. Ja verdorie, mijn oren klaren! Iedere drie seconde! De cabine wordt mediterraan warm door de opbouw van druk. Mijn oren klaar ik voortdurend en na ongeveer vijftien minuten krijgen we het signaal dat het masker op moet. Ik zet het masker – aan weerszijden verbonden aan slangen – op. Het zit met elastiek over mijn hoofd. Het ademen valt me zwaar. De 100 procent zuurstof komt uit een kleppensysteem en je moet met je ademhaling als het ware die klep opentrekken. Het masker ruikt niet fijn.

Na vijf minuten 100 procent zuurstof verdwijnt de hoofdpijn als sneeuw voor de zon. Ik lees mijn meegebrachte boek, terwijl mijn mede cabinegenoten het restant van een film afkijken via het beeldscherm en een toegestaan koptelefoontje. En zo zitten we met elkaar in de sissende, stampende, zuigende cabine te ademen. Wat zou Wim Hof hiervan vinden?, bedenk ik me.

De aanblik van lijdende mensen, dat maakt deze behandeling intensief

De tijd gaat langzaam. Een nieuwe film wordt opgezet. We hebben even een soort pauze waarin de maskers af mogen. De Ernstig Zieke Man heeft het zwaar en Nel ook. Het ademen valt hen zwaar. Voor mij is het stilzitten een grote uitdaging.

Bij Nelson valt aan het einde van de sessie het elastiek van zijn masker en hij is genoodzaakt het masker handmatig voor zijn mond te houden tot het einde. Ik weet wat ik moeilijk vind. Zielig gevonden worden, maar nog veel meer de aanblik van lijdende mensen. Dat maakt deze behandeling intensief.

Aan het einde van de twee uur wordt de cabine weer op normale druk gebracht. Een ijzige kou treedt de cabine in en uiteindelijk gaan de deuren open. Er staat een verpleegkundige met een flesje ontsmettingsmiddel in haar handen. Het ritueel waarmee ze iedere patiënt uit de cabine enkele druppels in de handen sprenkelt heeft meer iets religieus reinigend dan ontsmettend. Het waarom van dit ritueel is mij niet verteld.

En dan is het voorbij. Ik stap in de auto en zie drie oproepen gemist. Eén keer mijn man, één mijn zus en één keer een klant. Ik ga weer terug naar het gewone leven vanaf stoel nummer 7. De kop is er af. Tot de volgende column.

Deel 1: 40 keer in een zuurstoftank
Deel 3: Eat, sleep, rave, repeat
Deel 4: Verzuim is een keuze

Tags

Column

Deel dit artikel