Een “gedegen” UWV-onderzoek?

Op 7 juni 2012 heeft de Centrale Raad van Beroep weer een uitspraak gedaan over de vraag of een UWV-onderzoek naar de beperkingen van een werknemer wel “gedegen” was.

Maar waar moet een “gedegen” of “degelijk” onderzoek aan voldoen? En bij wie ligt de bewijslast dát het onderzoek degelijk is?

In deze zaak gaat het om een werkneemster die van mening is dat ze meer beperkingen heeft dan UWV aanneemt. Zo legt ze bijvoorbeeld een rapport van haar psychiater over waarin staat dat ze angststoornissen heeft.

Maar de Centrale Raad oordeelt dat, ondanks het psychiatrisch onderzoek, het onderzoek naar de beperkingen van de werknemer door UWV voldoende uitgebreid en zorgvuldig is geweest.

De uitspraak van de Centrale Raad staat niet op zichzelf; er zijn nog talloze andere uitspraken te vinden met hetzelfde oordeel.

Schattingsbesluit Arbeidsongeschiktheidswetten

Om de vragen goed te kunnen te beantwoorden, allereerst een toelichting op het Schattingsbesluit Arbeidsongeschiktheidswetten. In artikel 4 van dit besluit staan drie vereisten voor een gedegen onderzoek door de verzekeringsgeneeskundige:

  1. er moet een schriftelijke vastlegging zijn van het onderzoek met hierin de gebruikte onderzoeksmethoden, argumentatie, bevindingen en conclusies. De toegepaste onderzoeksmethoden moeten daarbij onder artsen en paramedische deskundigen algemeen geaccepteerd zijn;
  2. een ander onderzoek zal tot dezelfde conclusies leiden;
  3. de redeneringen en conclusies van het onderzoek zijn niet tegenstrijdig.

Daarnaast blijkt uit een aantal uitspraken van de Centrale Raad dat er nog aanvullende indicaties zijn, wil er sprake zijn van een gedegen onderzoek:

  • registratie bij de Sociaal Geneeskundigen Registratie Commissie van de verzekeringsarts staat in beginsel borg voor een zekere kwaliteit;
  • door registratie mag de arts zich sociaal geneeskundige noemen. Niet geregistreerd betekent onvoldoende gewaarborgde kwaliteit. Het niet registreren kan in de bezwaarfase worden hersteld, doordat er alsnog registratie plaatsvindt, of dat een geregistreerd arts het onderzoek doet. Lichamelijk onderzoek van de werknemer is dan niet elke keer nodig.
  • als de verzekeringsgeneeskundige extra informatie aanvraagt bij de behandelend artsen, is dit een indicatie dat het onderzoek gedegen is. Het is daarbij van belang dat men de standaard richtlijn ‘Communicatie met behandelaars’ in acht neemt;
  • ook als het onderzoek van relatief korte duur is maar de beschrijving uitgebreid, is het onderzoek gedegen;
  • de Functie Mogelijkhedenlijst (FML) moet aan een tweetal criteria voldoen: “inzichtelijkheid” en “toetsbaarheid”.

Zware bewijslast

Uit de uitspraken van de Centrale Raad kan worden afgeleid, dat de werknemer moet bewijzen dat het onderzoek niet zorgvuldig is uitgevoerd. De bewijslast zal een objectief oordeel moeten zijn van de medische afwijkingen; een beoordeling puur op basis van feiten en niet op meningen. Een zware bewijslast, want het is moeilijk aan te tonen dat sprake is van “onzorgvuldig onderzoek”.

Om in aanmerking te komen voor een WIA-uitkering, zal de werknemer een medische onderbouwing moeten kunnen overleggen waaruit blijkt dat zijn beperkingen groter zijn dan vastgesteld door de UWV-verzekeringsgeneeskundige.

Conclusie

Indien de verzekeringsgeneeskundige aan de eisen uit het besluit voldoet en zijn of haar beslissing omtrent de beperkingen goed motiveert, dan zal de Centrale Raad van Beroep het onderzoek snel als “zorgvuldig” en “degelijk” zien. Het is dan aan de werknemer om aan te tonen dat het onderzoek niet zorgvuldig is, een naar mijn mening ondankbare taak.

Toch ben ik van mening dat de bewijslast goed verdeeld is. Er zijn genoeg procedurele regels die ervoor zorgen dat de zorgvuldigheid van het onderzoek is gewaarborgd.

 

Deel dit artikel